Het OLOD beoogt dat de studenten vaardigheden en competenties ontwikkelen specifiek gericht op het operationeel uitvoeren van hun leidinggevende opdracht.
D1: De student zorgt in zijn functie van leidinggevende ook voor zichzelf (GI’s: 1.1, 1.2, 1.3, 2.4)
D2: De student leert tools om om te gaan met grensoverschrijdend gedrag en kan zijn medewerkers hierin ondersteunen/aansturen (GI's: 1.3, 2.3, 2.5, 7.1, 8.1, 9.3, 9.4)
D3: De student gaat adequaat om met conflicten (GI’s: 1.3, 3.1, 3.2, 3.4, 3.6 8.1, 9.4)
D4: De student heeft zicht op stress en hanteert stress op een adequate wijze bij zichzelf en bij medewerkers (GI’s: 1.1, 1.2, 2.4, 2.5, 3.6, 8.1, 9.4)
D5: De student leert omgaan met roddelen en leert tools aan binnen het thema: uitsluiten van medewerkers (GI’s: 1.3, 2.5, 3.1, 3.2, 3.4, 8.1, 9.1, 9.4)
D6: De student leert spreken voor publiek (GI’s: 8.1, 9.1, 9.2, 9.3)
D7: De student leert bemiddelingsgericht werken (GI’s: 2.3, 2.5, 3.1, 3.3, 3.4, 3.6, 8.1, 9.4)
D7: De student is in staat om op een professionele en correcte wijze gesprekken te voeren met medewerkers (GI's: 2.3, 2.5, 3.4, 3.6, 8.1, 9.1, 9.4)
Draagt bij tot de gedragsindicatoren: 1.1, 1.2, 1.3, 2.3, 2.4, 2.5, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.6, 8.1, 9.1, 9.2, 9.3, 9.4
Toetst de gedragsindicatoren: 1.1, 1.2, 1.3, 2.3, 2.4, 2.5, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.6, 8.1, 9.1, 9.2, 9.3, 9.4